Opsmuk
Ik ben vast verwend, maar van een goedbedoeld hoopje garnering op de rand van mijn bord word ik niet blij. Het leidt mij af en ik kan niet genieten van het lekkere hapje dat ik besteld heb en dat ernaast ligt. Als ik heel eerlijk ben, irriteert het me mateloos dat ik aankijk tegen een pluk gele, zure kool, oranjewit spul (geen idee wat het is), een bolletje huzarensalade en een stuk of wat augurkjes. Waarom zoveel garnering? Oké, dit is de plaatselijke snackbar, geen sterrenrestaurant. Maar ik heb het niet besteld, het ziet er niet uit en ik eet het niet op. Met alleen met mijn kipsateetje ben ik volmaakt gelukkig. Iemand moet ooit gedacht hebben: kale bende, alleen kipsaté, dát kan vrolijker. Het resultaat is dat de garnering is uitgegroeid tot het handelsmerk van de snackbar: ‘Hier is men niet karig. Kijk eens wat wij er GRATIS bij serveren!’ En wat gratis de vuilnisbak in gaat, denk ik dan. Want mijn bordvulling is niet de enige waarvan – pak ‘m beet – een kwart blijft liggen. Precies, de garnering! Ik tip de snackbarhouder nog dat hij zich de moeite en kosten van die opsmuk kan besparen. Maar hij lacht en mompelt iets van: ‘Ach ja, zo gaat het nu eenmaal.’ Jammer.
Maar dan zit ik wél in een echt restaurant. Toevallig pal naast de snackbar. Ik had het moeten zien aankomen toen ik ‘gebagatelliseerde pecannoten’ op de kaart zag staan. Midden op mijn ossenhaascarpaccio zie ik een grote dot gele kool liggen… Neeee!!! Dat hoort niet bij carpaccio, dat smaakt niet bij carpaccio en ik wil dat zuur niet ruíken bij mijn carpaccio! Ja, ik ben vast verwend. Maar als ik dan mezelf een keer trakteer op een paar flinters vlees voor 10 euro, mag ik dat vlees dan alsjeblieft proeven?! En stop dan het stokbrood ook wat eerder in de oven, want dat smaakt er nou weer wél lekker bij!
©Monique Linnemann Taal & Tekst